Wimar Bolhuis

Econoom, wetenschapper en publicist

Vrouwen verzorgen kinderen, mannen gamen

Soms zijn overzichtsstudies van economen heerlijk om te lezen. Niet zozeer de vele grafiekjes en cijfertjes, maar bovenal de duiding ervan. Alleen economen kunnen zo vol overtuiging, kort door de bocht, een beetje wereldvreemd, interpreteren. Zo ook bij de recente studie van het Centraal Planbureau over ‘arbeidsparticipatie’, uitgevoerd op verzoek van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), dat net voor de Kerstdagen naar buiten kwam.

Wat is er aan de hand? SZW wilde graag weten hoe de arbeidsparticipatie zich ontwikkelde, uitgesplitst naar geslacht, leeftijd, opleiding, migratieachtergrond en huishoudensamenstelling. Want sinds de uitbraak van de crisis verandert de arbeidsmarkt: jonge mannen werken minder dan vroeger, vrouwen werken meer (maar dit vlakt af) en ouderen werken zelfs bijzonder veel meer. Dus de vraag het aan CPB: breng in kaart wat er aan de hand is en geef vooral verklaringen voor deze patronen. Dan kan SZW daar misschien beleid op voeren. Bepaalde bevindingen van het CPB kregen veel aandacht in de pers. ‘Werkloosheid hoger dan ooit gemeten, meer ouderen aan het werk’, stelde de NRC. ‘Vrouwen werken vaker door na geboorte kinderen’, schreef het AD. Het was tekenend dat de aandacht van de media vooral ging naar de toegenomen arbeidsparticipatie van ouderen en van moeders. Oftewel: het succes van het jarenlange beleid om langer door te werken en om de arbeidspositie van de vrouw te versterken. Petje af voor het behaalde succes. Onderstaande figuur bewijst dat (vooral hoogopgeleide) mannen en vrouwen vanaf 1999 steeds meer hetzelfde participatiepatroon kregen – zie de 2017-lijnen.

Vooral vrouwen met kinderen (25-55 jaar) en oudere vrouwen (vanaf 55 jaar) zijn meer gaan werken. Hoewel er nog procentpunten participatie te winnen zijn, verdient het overheidsbeleid applaus. Maar de vraag is of de media zich niet teveel op de ‘ouderwetse’ participatieproblemen richtte. Bij mannen is de trend namelijk heel anders. Oudere mannen (vanaf 55 jaar) zijn weliswaar ook meer gaan werken, maar jonge en middelbare mannen juist minder. Hun arbeidsparticipatie daalt. De CPB-studie signaleert een nieuw probleem: “Opvallend is de relatief sterke daling van de participatie onder laagopgeleide en alleenstaande mannen”.
Dit mannen-gegeven kreeg weinig aandacht in de media. Waarschijnlijk ook omdat onze Nederlandse rekenmeesters er geen feitelijke, bewezen verklaring voor hebben. Ze wijzen op de invloed van een dalende vraag naar routinematig werk door automatisering, waardoor de vaardigheden van mannen minder gewild kunnen zijn. Ze wijzen op het afnemende opleidingsniveau van de man – vrouwen halen mannen qua opleiding in – als reden en juist op de tegenovergestelde beweging: jonge mannen leren nu langer door waardoor ze op een latere leeftijd gaan werken dan vroeger. Ze wijzen op veranderende sociale normen, er wordt sneller geaccepteerd dat jonge mannen niet werken en voor hun onderhoud afhankelijk zijn van hun familie of partner. In 2015 woonde 67% (!) van de niet-werkende jonge mannen (21-30 jaar) bij hun ouders of verwanten; in 2000 was dit nog maar 46%.

Gaming!

Maar de mooiste verklaring van het CPB is: gaming! Uit Amerikaans onderzoek blijkt dat jonge mannen, vooral tot 30 jaar oud, hun vrije tijd steeds meer besteden aan videogames en recreatief pc-gebruik. Een kwart tot de helft van de dalende arbeidsparticipatie onder jonge Amerikaanse mannen zou kunnen worden verklaard door ‘recreatieve innovaties’. Hoewel dit onderzoek niet is uitgevoerd in Nederland, stelt het CPB toch: mannen hebben een ‘hogere waardering voor vrije tijd’ dan in 1999. Oftewel: vroeger had je als man geen recreatiemogelijkheid om alleen je vrije uren door te komen, nu kan je lekker gamen. Deze verklaring geldt volgens het CPB bovenal voor laagopgeleide mannen in ons land. Onderstaande figuur laat zien dat hun arbeidsparticipatie tot 45 jaar aanzienlijk daalde – zeker onder jongere alleenstaande mannen en jongere mannen die nog bij hun ouders wonen.

Dit klinkt leuk, alleen is het een klassiek kip-ei-vraagstuk: zijn jonge laagopgeleide mannen minder gewild op de arbeidsmarkt door hun opleidingsniveau (vraag-effect) of vindt een deel van deze groep het fijner om te gamen dan om laagbetaald werk te doen (aanbod-effect)? Het CPB beantwoordt deze vraag duidelijk op basis van de feitelijke analyse in zijn overzichtsstudie. Onze rekenmeesters concluderen: “Bij lager en middelbaar opgeleide jonge mannen en mannen van middelbare leeftijd zien we een toename in de gewenste werkuren ten opzichte van de gewerkte uren” en “vooral bij thuiswonende jonge mannen en thuiswonende mannen van middelbare leeftijd nemen de gewerkte uren sterker af dan de gewenste uren (…) Zij lijken dus onvrijwillig minder uren te zijn gaan werken.”.

De conclusie dat mannen liever gamen dan werken en daarom niet participeren op de arbeidsmarkt, blijkt minimaal gestaafd te worden door de feitelijk analyse. Toch vermeldt het CPB ‘gaming’

meermaals als verklaring. Dat lijkt mij een beetje slordig. En wat moet SZW er eigenlijk mee? Gelukkig voeren we al decennialang overheidsbeleid om ‘zorg en arbeid’ te combineren, zodat moeders (en vaders) gewoon kunnen werken in plaats kinderen verzorgen en dit succesvolle beleid wordt doorgezet. Is het advies dat minister Koolmees nu ook beleid gaat voeren zodat ‘gaming en arbeid’ gecombineerd kunnen worden, zodat laagopgeleide mannen aan het werk gaan? Of moet er een actieprogramma komen dat mannen achter de Playstation vandaan trekt, de arbeidsmarkt op?

In ieder geval, ik heb de CPB-studie met plezier gelezen. Het is een leestip, er staat veel nuttig info en analyse is. En ik zal nooit meer deze redenering vergeten om de achterblijvende arbeidsparticipatie van (laagopgeleide) vrouwen en mannen te begrijpen: vrouwen verzorgen kinderen, mannen gamen

«
»