Wimar Bolhuis

Econoom, wetenschapper en publicist

De BIK kan het zoveelste uitvoeringsdrama worden

Het is ironie ten top. Deze week publiceerde de Tijdelijke Commissie Uitvoeringsorganisatie zijn schema van openbare hoorzittingen, om te praten over de oorzaken van problemen bij uitvoeringsorganisaties als de Belastingdienst, het UWV en de CBR. Tegelijkertijd stuurt de regering een wetsvoorstel naar de Tweede Kamer waar de toekomstige uitvoeringsproblematiek vanaf spat.

De Baangerelateerde Investeringskorting (BIK), de nieuwe belastingkorting op bedrijfsinvesteringen in 2021 en 2022, heeft eigenlijk alles in zich om later spijtig op terug te kijken.

De twee uitvoeringsorganisaties die deze BIK mogen uitvoeren zijn de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en – natuurlijk – de Belastingdienst. Dat hebben ze pas deze zomer te horen gekregen, vandaar dat het wetsvoorstel niet zoals gewoonlijk wordt vergezeld door hun officiële uitvoeringstoetsen.

De regering schrijft: “Het ligt in de planning om de uitvoeringstoetsen van de Belastingdienst en RVO kort voor de plenaire behandeling van het Belastingplan aan uw Kamer op te leveren”. Let wel, het gaat om een belastingkorting op bedrijfsinvesteringen – (nog) met een geschat budgettair beslag van 2 miljard euro per jaar – die aankomende 1 januari moet ingaan.

De RVO kon – ‘op voorhand en zonder nader onderzoek’ – alleen een ‘impactanalyse‘ doen en een zeer grove schatting maken van de uitvoeringskosten. De Rijksdienst gaat uit van 15 tot 30 miljoen euro per jaar. “Dit is echter allemaal afhankelijk van het aantal te verwachten aanvragen, de correcties achteraf en de wijze waarop de beoordeling en controle kan worden vormgegeven”.

Tegelijkertijd meldt de RVO de controle vrijwel te laten zitten. “Bewijsstukken worden opgevraagd en beoordeeld voor een, nog te bepalen, maar klein aandeel van de aanvragen. (…) Aanvragers melden bij RVO wanneer het bedrijfsmiddel niet binnen 6 maanden in bedrijf is genomen en ontvangen dan van RVO een correctie op de het eerdere besluit. Of een bedrijfsmiddel binnen 6 maanden in gebruik is genomen wordt niet actief gecontroleerd door RVO.” Het gevaar van oneigenlijk gebruik lijkt dus levensgroot.

Ook de Belastingdienst maakte – ‘op voorhand en zonder onderzoek’ – een beperkte impactanalyse en waarschuwt en voor een ‘arbeidsintensief proces’. Een zeer grove inschatting zet de jaarlijkse uitvoeringskosten op 5 tot 10 miljoen euro.

Het aantal verwachte BIK-aanvragen is aanzienlijk hoger dan van vergelijkbare regelingen. Maar de benodigde capaciteitsinzet voor correcties achteraf en de handhaving is behoorlijk onzeker, door de afhankelijkheid van de precieze vormgeving. Terloops meldt de Belastingdienst dat een aanpassing van de loonaangifte voor 2021 met een nieuwe BIK-rubriek voor afdrachtsvermindering gewoonweg niet meer mogelijk is.

De deadline voor het aanpassen van deze loonaangifte is al verstreken. Om verrekening komend jaar toch mogelijk te maken, stelt de Belastingdienst voor om BIK-gebruikers dan maar het weinig aangekruiste vakje ‘Afdrachtvermindering Zeevaart’ aan te laten vinken. Lastig is dat de afdrachten BIK en Zeevaart dan meer uit elkaar kunnen worden gehouden. “Daardoor is geen exacte verantwoordingsinformatie beschikbaar.”

Verder blijkt de mogelijkheid tot aanpassing van de loonaangifte voor 2022 “afhankelijk van andere wijzigingen in het portfolio die de Belastingdienst voor hetzelfde jaar moet realiseren”. Oftewel: de voorgestelde houtje-touwtje-uitvoering van een jaarlijkse 2 miljard euro belastingkorting kan twee jaar duren.

We zien zo twee uitvoeringsorganisaties die samen 40 miljoen euro nodig kunnen hebben om een nieuwe haastregeling uit te voeren, waarvan de arbeidsintensiteit en daarmee kans op menselijke fouten groot is, die een aanzienlijke lange doorlooptijd van aanvraag tot toekenning zal hebben, en waarbij weinig controle zal plaatsvinden op oneigenlijk gebruik.

Dat zijn forse kosten en (budgettaire) risico’s, voor een BIK waarvan het CPB meldt dat deze leidt “tot een beperkte tijdelijke toename van bedrijfsinvesteringen en daarnaast tot een verschuiving van investeringen in de tijd” en “een verschil van 0,1 procentpunt of minder maakt voor de groei van investeringen (exclusief woningen), de bbp-groei, of het werkloosheidniveau”.

Natuurlijk, het expliciete politieke doel om de komende jaren de werkgeverslasten te verlagen is een legitieme – dat is aan de politiek. Maar de inzet van schaarse middelen hiervoor door de overheid kan simpelweg doeltreffender én doelmatiger.

De CPB-analyse wijst uit dat de werkloosheid meer daalt bij een verlaging van werkgeverspremies, zeker als die verlaging permanent is. Dit is daarbij een relatief eenvoudig door te voeren verlaging van de bestaande tariefstructuur. Sowieso loert dan geen mogelijk uitvoeringsechec van 40 miljoen euro plus kosten van oneigenlijk gebruik.

De betere keuze ligt op de stip. Hopelijk kijkt de parlementaire Tijdelijke Commissie Uitvoeringsorganisatie mee hoe deze besluitvorming tot nu toe is verlopen én gaat aflopen. Er valt veel te leren, te winnen én te verliezen.

«
»